Een woord is een bijwoord…
• als een woord aangeeft waar, wanneer of hoe iets gebeurt.
Voorbeeld: Morgen komt hij niet. Morgen geeft een tijd (wanneer) aan.
Nog een voorbeeld: Daar woont de timmerman. Daar geeft een plaats (waar) aan.
En nog eentje: Ik wil dat je het zo doet. Zo geeft de manier aan waarop het gebeurt (hoe).
• als een woord iets zegt over een niet-zelfstandig naamwoord, zoals een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord of een (ander) bijwoord.
Voorbeeld: Ik vind hem heel aardig. Heel zegt iets over ‘aardig’ = geen zelfstandig naamwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord. Heel is dus een bijwoord.
Nog een voorbeeld: Hij heeft de deur mooi geverfd. Mooi zegt iets over ‘geverfd’. Dat is een werkwoord. Mooi is dus een bijwoord.
• als het woord een onverbogen deel van een (scheidbaar) werkwoord is.
Voorbeeld: Hij werkte stevig door.
Door is het onverbogen deel van het werkwoord doorwerken. Door is dus een bijwoord.
OEFENINGEN:
bijwoord – 01
bijwoord – 02