Bijwoordelijke bepalingen hebben vaak te maken met tijd, plaats, omstandigheden, reden, gevolg Ze beginnen vaak met een voorzetsel.
Vragen die je kunt stellen om een bijwoordelijke bepaling te vinden, zijn: hoe, wanneer, hoe laat, waar, hoeveel, waarheen, hoe vaak, door wie, met wie, enzovoort.
Woorden als niet, wel, hoe, vormen als zinsdeel een bijwoordelijke bepaling.
Bijvoorbeeld: We/ maakten/ elke dag/ een wandeling/ langs het strand.
Wanneer? elke dag
Waar? langs het strand
Nog een voorbeeld: Ik / ga / vrijdagavond / met mijn vriendin / naar de bioscoop.
Wanneer? vrijdagavond
Met wie? met mijn vriendin
Waarheen? naar de bioscoop
OEFENINGEN
bijwoordelijke bepaling – 01
bijwoordelijke bepaling – 02